-
1 bedplassen
♦voorbeelden: -
2 bed
♦voorbeelden:het bed opmaken • faire le litin bed liggen • être au litnaar bed gaan • aller se couchermet iemand naar bed gaan • coucher avec qn.op bed liggen • être (couché) sur son litontbijt krijgen op bed • recevoir le petit déjeuner au litiemand uit zijn bed trommelen • réveiller qn. en fanfareiemand van zijn bed lichten • arrêter qn. à son domicile en pleine nuit -
3 het bed opmaken
-
4 opmaken
1 [opeten] manger3 [make-up aanbrengen] maquiller4 [m.b.t. geld] dépenser5 [uitrekenen] faire6 [samenstellen] dresser7 [drukwezen] mettre en pages8 [+ uit][concluderen] conclure (de)9 [Algemeen Zuid-Nederlands][opstoken] monter (contre)♦voorbeelden:taarten opmaken • décorer des gâteauxII 〈wederkerend werkwoord; zich opmaken〉1 [+ om, voor][zich gereedmaken] s'apprêter (à) -
5 roos
♦voorbeelden: -
6 rozen op iemands pad strooien
rozen op iemands pad strooienfaire un lit de roses à qn. -
7 brengen
3 [doen toekomen] apporter4 [in een toestand doen komen] mettre♦voorbeelden:twee mensen dichter bij elkaar brengen • rapprocher deux personnesiets dichterbij brengen • approcher qc.jawel! morgen brengen • des prunes!het glas aan de lippen brengen • porter le verre à ses lèvresiets in veiligheid brengen • mettre qc. en sûretéiemand naar bed brengen • mettre qn. au litiemand naar de tram brengen • conduire qn. jusqu'au tramwayin dit nummer brengen wij drie reportages • dans ce numéro nous proposons trois reportageseen toneelstuk brengen • donner une pièce de théâtremet zich mee brengen • avoir pour conséquencedaar valt niets tegenin te brengen • il n'y a rien à en direiets naar voren brengen • avancer qc.niets kunnen brengen tegen … • ne rien trouver à redire à …een zaak voor het gerecht brengen • porter une affaire devant le tribunal4 iemand ertoe brengen dat hij …, iemand tot een daad brengen • amener qn. à faire qc.water aan de kook brengen • faire bouillir de l'eauiemand aan het twijfelen brengen • faire hésiter qn.iets aan de man brengen • placer qc.iets in rekening brengen • porter qc. en compteiemand in tranen brengen • faire pleurer qn.het gesprek op iets brengen • amener la conversation sur qc.dit bracht mij op de gedachte • cela m'a donné l'idée (de)een kind ter wereld brengen • mettre un enfant au monde→ link=verstand verstand -
8 zorg
♦voorbeelden:iemand danken voor zijn goede zorgen • remercier qn. pour ses bons soinsde liefderijke zorg • la sollicitudezijn kinderen aan iemands zorgen toevertrouwen • confier ses enfants aux soins de qn.zorg dragen dat iets gebeurt • prendre soin que qc. se fassezorg voor iets dragen • prendre soin de qc.iemand met zorgen omringen • entourer qn. d'attentionsiets met zorg doen • faire qc. soigneusementde zorg voor iets, iemand op zich nemen • prendre qc., qn. en chargede zorg voor het gezin • les charges de la familledat is van later zorg • on verra plus tardzijn toestand baart zorgen • son état est alarmantgeen zorgen hebben • ne pas avoir de soucidat is een (hele) zorg minder! • voilà un souci de moins!zich zorgen maken over • se faire du souci à cause dede zorg staat op haar gezicht te lezen • l'inquiétude se lit sur son visagein de zorgen steken • être écrasé par les soucisin de zorg(en) zitten • se faire du souciwij zijn nog niet uit de zorgen • nous ne sommes pas encore tirés d'affairegeen zorgen voor de dag van morgen • ne pas se soucier du lendemainonder zorgen gebukt gaan • être accablé de soucis't zal mij een zorg wezen, mij een zorg zijn! • je m'en bats l'oeil! -
9 springen
1 [algemeen] sauter2 [kaatsen] rebondir3 [m.b.t. vloeistoffen] jaillir4 [bankroet gaan] faire faillite♦voorbeelden:het glas is gesprongen • le verra a éclatéer is een snaar gesprongen • une corde a pétéhij staat te springen om weg te komen • il brûle d'envie de partir〈 figuurlijk〉 zitten te springen om iemand, iets • attendre fébrilement qn., qc.er bovenop springen • sauter dessus〈 figuurlijk〉 eruit springen • 〈 geen verlies lijden〉 rentrer dans ses frais; 〈 opvallen〉 ne pas passer inaperçuje kunt hoog of laag springen het moet toch gebeuren • on aura beau faire des pieds et des mains, on n'y changera rieneen brug in de lucht laten springen • faire sauter un ponthet verkeerslicht sprong op groen • le feu est passé au vertop springen staan • 〈 boos zijn〉 être à bout de nerfs; 〈 haast hebben〉 être pressé; 〈 naar de wc moeten〉 ne plus pouvoir se retenirover een sloot springen • sauter un fosséuit een raam springen • sauter par une fenêtreuit het bed springen • sauter du litvan een rijdende trein springen • descendre d'un train en marchede kurk is van de fles gesprongen • le bouchon de la bouteille a sauté -
10 wippen
1 [zich met sprongetjes bewegen] sautiller2 [zich snel bewegen] passer rapidement3 [neuken] baiser4 [op een wip spelen] faire de la balançoire5 [wankel staan] branler♦voorbeelden:uit zijn bed wippen • sauter du lit2 even bij iemand langs wippen • faire un saut chez qn.er even tussenuit wippen • s'éclipserII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [verwijderen] faire sauter♦voorbeelden:1 iemand wippen • balancer qn.die spijkertjes wip je er zo uit • on enlève ces clous en un tournemain -
11 liggen
1 [uitgestrekt zijn] être étendu4 [+ aan][afhangen van] tenir (à)5 [passen bij een aanleg, belangstelling] convenir à6 [m.b.t. wind, storm] tomber7 [begraven zijn] reposer8 [gelegerd zijn] être en garnison (à)♦voorbeelden:〈 tegen hond〉 ga liggen! • allez, coucher!3 er ligt, er liggen … • il y a …de toestand ligt hier anders • la situation est différente icide prijzen liggen vrij hoog • les prix sont assez élevésAntwerpen ligt aan de Schelde • Anvers est située sur l'Escauthet appartement ligt op het noorden • l'appartement est orienté au nordde troepen liggen voor de stad • les troupes campent devant la villedat lag aan verscheidene dingen • il y avait différentes raisons à celais het nu zo koud of ligt het aan mij? • est-ce qu'il fait vraiment si froid ou est-ce que cela tient à moi?aan mij zal het niet liggen als het mislukt • ça ne sera pas de ma faute si ça échoueaan wie ligt het? • à qui la faute?als het aan mij lag • s'il ne tenait qu'à moidat ligt niet in mijn aard • ce n'est pas dans ma nature¶ iets hebben liggen • avoir qc. en réserve〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand liggen hebben • 〈 de baas zijn〉 avoir le dessus; 〈 beethebben〉 avoir attrapé qn.zich nergens iets aan gelegen laten liggen • n'en faire qu'à sa têtedie wijn moet nog liggen • il faut laisser reposer ce vindaar is mij veel aan gelegen • c'est très important pour moials ze dat merken lig ik eruit • s'ils découvrent ça, ils me mettront à la porte -
12 duikelen
1 [over het hoofd buitelen; failliet gaan] faire la culbute♦voorbeelden: -
13 plat
plat1〈 het〉♦voorbeelden:————————plat2♦voorbeelden:een korte platte neus • un nez épatéeen plat vlak • une surface planeplat op de buik • à plat ventre〈 figuurlijk〉 iemand plat krijgen • arriver à retourner qn.de patiënt moet twee weken plat • le malade doit garder le lit pendant deux semainesplat op de grond vallen • s'aplatir de tout son longplatte taal • un langage vulgairezich plat uitdrukken • s'exprimer grossièrement7 ik ben er plat voor • je suis pour à 100 % -
14 slaapje
-
15 bevelen
1 ordonner (qc.; de faire qc.) 〈 ook absoluut gebruikt〉♦voorbeelden:¶ Heer, in Uw handen beveel ik mijn geest • Père, je remets mon âme entre tes mains -
16 boek
♦voorbeelden:het boek Gods, het Boek (der Boeken) • l'Ecriture sainte〈 figuurlijk〉 dat is voor hem een gesloten boek • pour lui, c'est du chinoiseen boek beoordelen • faire la critique d'un ouvragede boeken bijhouden • tenir les livres de comptesboeken uitgeven • publier des livreseen boek in drie delen • un livre en trois tomesiets te boek stellen • mettre qc. par écriteen post te boek stellen, in de boeken inschrijven • passer un article en comptebij iemand te boek staan voor • devoir à qn. la somme dezij stond onder een andere naam te boek • elle était enregistrée sous un autre nom -
17 opdekken
1 [m.b.t. tafel] mettre (la table, le couvert)2 [m.b.t. bed] faire (le, son lit) -
18 sleuren
-
19 weerlicht
♦voorbeelden:als de weerlicht iets doen • faire qc. en quatrième vitesseen nu als de weerlicht naar bed! • maintenant au lit, et plus vite que ça!
См. также в других словарях:
Faire un lit — ● Faire un lit y disposer les draps et les couvertures pour qu on puisse s y coucher ; rabattre les draps, couvertures et dessus de lit pour la journée … Encyclopédie Universelle
Faire le lit de — ● Faire le lit de favoriser, volontairement ou non, le développement d un phénomène jugé néfaste … Encyclopédie Universelle
Faire un lit en portefeuille — ● Faire un lit en portefeuille avec la pliure du drap au milieu du lit, de telle sorte qu on ne puisse étendre son corps complètement … Encyclopédie Universelle
lit — [ li ] n. m. • fin XIe; lat. lectus I ♦ 1 ♦ Meuble destiné au coucher. ⇒poét. couche; fam. paddock, 2. pageot, 2. pieu, plumard, 2. plume, pucier; enfantin 1. dodo. Bois d … Encyclopédie Universelle
faire — 1. (fê r) Au XVIe Siècle, d après Bèze, les Parisiens prononçaient à tort fesant au lieu de faisant ; c est cette prononciation des Parisiens, condamnée alors, qui a prévalu ; on prononce aujourd hui fe zan, fe zon, fe zê, fe zié), je fais, tu… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
lit — LIT. s. m. (Quelques uns escrivent Lict,) Meuble dont on se sert pour y coucher, pour y reposer, pour y dormir. On comprend ordinairement sous ce nom tout ce qui compose ce meuble, sçavoir le bois de lit, le tour de lit, le ciel, la paillasse, le … Dictionnaire de l'Académie française
faire — FAIRE. v.a. Ce Verbe est d une si grande estenduë, que pour en marquer tous les sens, & tous les emplois, il faudroit faire presqu autant d articles, qu il y a de termes dans la Langue, avec lesquels il se joint. On ne s est proposé icy, que de… … Dictionnaire de l'Académie française
faire — 1. faire [ fɛr ] v. tr. <conjug. : 60> • Xe; fazet 3e pers. subj. 842; lat. facere. REM. Les formes en fais (faisons, faisions, etc.) se prononcent [ fəz ] I ♦ Réaliser (un objet : qqch. ou qqn). 1 ♦ Réaliser hors de soi (une chose… … Encyclopédie Universelle
lit — (li ; le t ne se lie guère dans la conversation ; au pluriel, l s se lie : des li z élégants) s. m. 1° Ensemble des diverses pièces qui composent le meuble sur lequel on s étend et on dort. Une chambre à deux lits. Placer le lit dans une alcôve … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
LIT — s. m. Meuble sur lequel on se couche pour dormir ou pour se reposer. On comprend, ordinairement, sous ce nom tout ce qui compose ce meuble, savoir : le bois de lit, le tour de lit, le ciel de lit, la paillasse ou le sommier, les matelas, le lit… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
LIT — n. m. Meuble sur lequel on se couche, composé d’un cadre de bois ou de métal, qu’on garnit d’un sommier ou d’une paillasse, d’un ou de plusieurs matelas, d’un traversin, d’un ou de plusieurs oreillers, de draps et de couvertures. Un lit de milieu … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)